n. uitbarsting; uitbraak; serie schoten
———
v. barsten; breken; uitbreken; breken
burst1
1 los/uitbarsting ⇒ ontploffing; demarrage
2 barst ⇒ breuk, scheur
voorbeelden:
————————
burst2
1 (door/los/uit)barsten/breken ⇒ uit elkaar spatten/springen/vliegen
voorbeelden:
burst away • wegrennen, zich losrukken
burst forth/out • uitroepen, uitbarsten
1 door/open/verbreken ⇒ forceren, inslaan, intrappen
voorbeelden:
burst a blood-vessel • een aderbreuk hebben/krijgen
burst a door (open) • een deur intrappen/rammen
Let’s block ads! (Why?)
from Publication digest https://ift.tt/32W4Hmr
https://ift.tt/302lym2